
Winter op de markt
Het is koud en er waait een gure wind de kraam in. Ik heb het over 1996 als ik met vis op de markt in Dinxperlo sta (zoals we bijvoorbeeld in deze podcast bespraken).
Het is een kleine markt, maar door de vele Duitse bezoekers financieel razend interessant. Bij ons kom je voor kwaliteit. Veel voor weinig koop je aan de overkant, een lokale visboer die een stuk vrijer omgaat met termen zoals ‘vers’ en ‘hygiëne’. Het merendeel van de Duitsers winkelt bij ons.
De meeste klanten staan op één van de vele campings in de Achterhoek of rond Bocholt. Ze komen uit het Ruhrgebied, maar ook uit Rijnland-Palts, Saarland, Hessen en Nedersaksen. De voertaal aan de kraam is Rudi Carells en er wordt betaald in Deutsche Mark.
We hebben een ruim assortiment vis: vers, gebakken, gerookt en ingelegd. Ook mosselen, oesters en schaaldieren. En we zijn er altijd. Weer of geen weer. Dientengevolge hebben we heel veel vaste klanten.
Bestolen?
Een van die vaste klanten is een Duitser van rond de 50 jaar. Hij komt tweewekelijks, altijd zo aan het begin van de markt en koopt steevast voor zo’n 250 DM. Dat maakt hem voor een visboer een grote klant. Als ik hem help dan praten we over het weer, de wereld en de sfeer op de markt. Ik probeer het gesprek altijd wel persoonlijk te maken, maar hij laat dat niet toe. Ik help hem inmiddels bijna drie jaar, maar weet niets van hem.
Ook nu kiest hij weer een uitgebreid assortiment spullen en we hebben een leuk gesprek. Als hij wil afrekenen blijkt hij geen geld bij zich te hebben. Hij schrikt zich een hoedje, want hij is zijn portemonnee kwijt. Wellicht gestolen, mogelijk thuis vergeten.
Ik zie hem denken en biedt hem aan dat hij de spullen meeneemt en over twee weken komt betalen. Ik zie daar geen probleem in, aangezien hij al jaar en dag vaste klant is. Al mijn collega’s kennen hem. Maar hij voelt zich er niet lekker bij: “U weet helemaal niet wie ik ben”.
Daar heeft hij in beginsel gelijk in, maar met iemand die je al jaren iedere twee weken ziet, heb je wel een andere band dan met iemand die voor het eerst komt. Ook al weet je van beide niets.
Rood hoofd
Hij kijkt een paar keer naar de tassen op de toonbank en twijfelt. Met een rood gezicht gaat hij uiteindelijk akkoord, maar wel onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat hij eerst een visitekaartje uit zijn auto mag halen, voordat hij de vis aanneemt. Hij wacht mijn antwoord niet af, laat de tassen staan en schuifelt over de sneeuw richting parkeerplaats.
Het is druk, dus ik zet de spullen in de koeling en terwijl ik de vis van volgende klant inpak overleg ik met een collega over de situatie. Op basis van het accent, de regelmaat en de grote hoeveelheid die hij koopt, vermoed ik dat die man best een eind rijdt. Ik kan me niet voorstellen dat hij alleen voor vis naar Dinxperlo komt.
Binnen vijftien minuten wappert hij het visitekaartje voor mijn neus. Ik pak het aan en stop het zonder te kijken in de zak van mijn schort, want we zijn druk. Voordat ik hem daarna de tassen geef, vraag ik wat hij normaal nog meer aan boodschappen doet en of hij daar een paar mark extra voor wil lenen. Weer twijfel, maar uiteindelijk vraagt hij om 100DM voor groente en fruit.
Vertrouwen
Na een lange koude dag glibberen we met auto’s en aanhangers terug naar Winterswijk. We nemen de dag door en die gebeurtenis met die Duitser passeert de revue: “Wat staat er eigenlijk op dat kaartje?”.
Goeie vraag en ik trek het uit mijn schort. Schoon en ongekreukt is het niet meer, maar de gedrukte contactinformatie is duidelijk leesbaar. Met pen zijn er twee telefoonnummers en een voornaam bijgeschreven. De klant blijkt een hoge politie-beambte uit de regio Keulen.
Als we twee weken later op de vroege ochtend de markt op rijden, staat hij ons al op te wachten. Of hij gelijk kan betalen. En als dank voor het vertrouwen heeft hij een aardigheidje uit de streek bij zich. Hij koopt die week geen vis, want hij moet zich haasten naar het vliegveld in Düsseldorf, waar vandaan hij die middag voor vier weken naar zijn dochter in Amerika vertrekt: “Ze gaat trouwen, weet je.”