
Het Duitse en Nederlandse leger werken steeds nauwer samen. Het bekendste voorbeeld is de volledig geïntegreerde staf van het Eerste Duits-Nederlandse Legerkorps in Münster. De buurlanden voeren samen politietrainingsmissies uit in Irak en Afghanistan. En elk moment kan de handtekening worden gezet onder het toevoegen van Duitse mariniers op de Zr. Ms. Karel Doorman, het grootste schip van de Nederlandse marine ooit.
Sinds juni 2014 maakt de 11 Luchtmobiele Brigade uit Schaarsbergen en Assen met 2.100 militairen deel uit van de Division Schnelle Kräfte (9.500 man). De gedeelde Duits-Nederlandse staf is gevestigd in Stadtallendorf. De 16 Leopardtanks die Nederland niet verkocht kreeg, gaan met Nederlandse bemanning op in de Eerste Duitse pantserdivisie in het Nedersaksische Bergen-Hohne.
Altijd samen
Maar wat als Duitsland de pantserdivisie op missie stuurt waarvan het Nederlandse bataljon onderdeel uitmaakt, terwijl Den Haag tegen is? Of kan de Bondsdag nog ingrijpen als de Karel Doorman wil uitvaren met Duitse mariniers aan boord?
Nederland en Duitsland gaan bijna altijd in internationale coalities op pad, zegt Lennart Landman die aan de Rijksuniversiteit van Groningen onderzoek doet naar Europees defensiebeleid. “Dit gebeurt meestal in het verband van de NAVO, VN of EU, en in een enkel geval in een brede multilaterale coalitie die niet onder de vlag van een van die organisaties opereert.”
Hij noemt als voorbeeld de coalitie tegen ISIS waar Duitsland en Nederland – nu nog los van elkaar – een bijdrage aan leveren. “In alle gevallen behoudt de nationale regering het laatste woord over de inzet van eigen troepen.”
Dus als de oosterburen aan een missie willen deelnemen die in Nederland niet wordt gesteund, blijven de Nederlanders thuis. Landman: “De afspraken zijn er nu op gericht dat we profiteren van de samenwerking, maar de controle behouden over de inzet van eigen troepen”.
Afhankelijk van Duitsland
Maar hoe nauwer de samenwerking wordt, hoe lastiger dit in de praktijk is, zegt defensiedeskundige Dick Zandee van het Clingendael-instituut in Den Haag. “Wanneer militaire eenheden van twee landen van elkaars deelname afhankelijk zijn, dan is alleen nog maar inzet mogelijk als beide landen tegelijkertijd een beslissen. Dat is nog te doen bij missies die maanden voorbereidingstijd kennen en die politiek niet zo omstreden zijn, zoals in Afrika. Die tijd kunnen beide parlementen mooi gebruiken om er samen uit te komen.”
Maar volgens de Clingendael-expert wordt het een ander verhaal als er snel moet worden ingegrepen. “Neem een worst-case scenario. Bijvoorbeeld, de Russen dreigen de Baltische landen binnen te vallen. Dan zou bijvoorbeeld Nederland voorstander kunnen zijn van inzet van de Duitse pantserdivisie terwijl Berlijn wil afwachten. Nederland is dan met handen en voeten gebonden aan het Duitse standpunt.”
In het voorbeeld van Zandee is nog geen sprake van een ‘NAVO artikel 5-situatie‘, dus van een daadwerkelijke inval waardoor de bondgenootschappelijke verdediging in werking treedt. “Bij een dreiging van een inval, bijvoorbeeld enorme Russische troepenopbouw aan de grens van een Baltisch land, is de parlementaire betrokkenheid wel nodig.”
Als Nederland daar met tanks wil kunnen optreden is het volledig afhankelijk van de Duitsers, zegt hij. “Omgekeerd zijn de Duitsers dat natuurlijk niet van Nederland.”
Artikel 100
Beide parlementen hebben in de praktijk het laatste woord over of het leger op missie wordt gestuurd. De Bondsdag heeft de jure, volgens de wet deze bevoegdheid. De Nederlandse Tweede Kamer heeft dat recht formeel niet. Maar de facto gebeurt dat wel, de zogenaamde Artikel 100-procedure.
Het kabinet is nu verplicht de Tweede Kamer te informeren over een missie, maar kan het besluit ook zonder toestemming van het parlement nemen. Maar, zo stelt Zandee, “in de praktijk streeft de Nederlandse regering altijd naar een zo groot mogelijk draagvlak en dat kost vaak veel tijd.”
Soevereiniteit inleveren
De steeds nauwere samenwerking met de Duitse krijgsmacht is geboren uit noodzaak door een slinkende defensiebegroting. Daar kan je op twee manieren naar kijken, zegt Landman. “We leveren soevereiniteit in door Nederlandse soldaten onder te brengen in Duitse divisies. Maar tegelijkertijd vergroten we hiermee ons handelingsvermogen. De tanks en de Karel Doorman stonden in de etalage omdat we het niet meer konden betalen. Nu blijven deze krijgsmachtonderdelen wel behouden.”
Anders dan in Nederland moet de Bondsdag wel formeel toestemming geven voor een militaire missie. De afgelopen decennia was het antwoord daarop vrijwel altijd ‘nee’, maar Duitsland is steeds meer geneigd om mee te doen aan missies, zegt Landman. “De samenwerking schept een vertrouwensband. Wie dan regelmatig weigert om mee te doen gaat steeds meer als ‘onbetrouwbaar’ gelden. Die sociale dwang zorgt er voor dat we mee moeten doen, maar ook dat we op onze partners kunnen rekenen.”
Nederland kan het niet meer alleen
Het is volgens Landman heel simpel. Willen we überhaupt nog militaire missies moeten uitvoeren, dan zullen we de samenwerking met andere krijgsmachten moeten intensiveren. “We kunnen al jaren niet meer op missie zonder te leunen op transportfaciliteiten van andere landen.” Een goed voorbeeld daarvan is volgens hem de militaire transportvliegtuigen European Air Transport Command op de vliegbasis in Eindhoven. “Daar delen al veel landen samen personeel en materieel.”
Met de Belgische luchtmacht is overigens al een veel verdergaande samenwerking, zegt Landman. “We zijn samen verantwoordelijk voor de verdediging van het luchtruim.” Dus als er een gekaapt vliegtuig het Nederlandse luchtruim binnenvliegt, dan kan daar een Belgisch gevechtsvliegtuig op worden afgestuurd of andersom. “Daar delen we de soevereiniteit met de Belgen.”